De voorzitter opent de zitting op 27/03/2023 om 20:45.
Het verslag van de vorige zitting wordt goedgekeurd.
Decreet lokaal bestuur van 22 december 2017, inz. artikel 39
Gemeenteraadsbeslissing van 25 februari 2019 betreffende goedkeuring deontologische code voor mandatarissen.
Artikel 39 van het decreet van 22 december 2017 over het lokaal bestuur bevat de verplichting voor de gemeenteraad om een deontologische code voor mandatarissen aan te nemen. In dat artikel wordt een bepaling opgenomen die de verplichting tot oprichting van een deontologische commissie inschrijft, alsook de minimale vertegenwoordiging van elke fractie in die deontologische commissie.
Alle steden en gemeenten in Vlaanderen zijn bijgevolg vanaf maart 2023 verplicht om een deontologische commissie op te richten.
Die commissie ziet toe op de verantwoordelijke invulling van de deontologische code van de lokale politieke mandaten.
De deontologische code dient bijgevolg worden aangepast waarbij de oprichting van een deontologische commissie is voorzien.
Artikel 1:
Artikels 26 en 27 van de deontologische code worden als volgt aangepast:
Het signaleren van vermoedens van schendingen
Art. 26:
Wanneer een lokale mandataris vermoedt dat een regel van de deontologische code is overtreden door een andere lokale mandataris, dan kan hij/zij hiervan melding van maken bij de algemeen directeur of het personeelslid dat door de algemeen directeur daartoe werd aangewezen aan de voorzitter van de gemeenteraad/de voorzitter van de raad voor maatschappelijk welzijn, die dan de gemeentelijke deontologische commissie samenroept om dit punt te bespreken.
Indien het vermoeden van een schending blijft bestaan, meldt de lokale mandataris dit aan de voorzitter van de gemeenteraad/de voorzitter van de raad voor maatschappelijk welzijn, die dan meteen doorverwijst naar de daartoe aangewezen persoon of instantie om een vooronderzoek te doen.
Het zich uitspreken over schendingen
Art. 27: Wanneer vaststaat dat er sprake is van overtreding van een regel van de deontologische code, kan dit leiden tot een uitspraak van de gemeenteraad/raad voor maatschappelijk welzijn de gemeentelijk deontologische commissie over de betreffende mandataris die de schending heeft begaan.
Volgende artikels worden toegevoegd aan de deontologische code:
Deontologische commissie
Art.28: Er wordt een deontologische commissie voor de gemeenteraad en de raad voor maatschappelijk welzijn opgericht.
Art.29: De deontologische commissie bestaat uit 5 leden als volgt samengesteld
Elke fractie duidt een plaatsvervanger aan die optreedt als lid van de commissie ter vervanging van lid wanneer er belangenvermenging is in hoofde van één van de commissieleden.
Elke fractie deelt aan de algemeen directeur mee welke raadsleden zetelen in de commissie (+ plaatsvervanger).
Art.30: De voorzitter van de gemeenteraad zit de deontologische commissie voor, behalve als de melding of klacht op hem of haar betrekking heeft. In dat geval wordt de commissie voorgezeten door het lid met de meeste anciënniteit. De voorzitter roept de deontologische commissie binnen de tien werkdagen bijeen van zodra er een melding is van mogelijke inbreuk op de deontologische code. De periode van tien dagen wordt geschorst tussen 11 juli tot en met 15 augustus.
Art.31: De lokale mandataris op wie de melding of de klacht betrekking heeft, kan geen deel uitmaken van de deontologische commissie. Die mandataris wordt vervangen door de plaatsvervanger van zijn fractie.
Art.32: De zittingen van de commissie zijn gesloten, tenzij de mandataris tegen wie een onderzoek loopt, zelf uitdrukkelijk de openbaarheid vraagt.
Art.33: De algemeen directeur staat in voor de verslaggeving van de vergaderingen van de deontologische commissie.
Art.34: De commissie is bevoegd voor:
Art.35: De deontologische commissie maakt een einduitspraak op aangaande de voorlegde dossiers. Tevens kan de commissie beslissen om een dossier over te maken aan de Vlaamse regering en/of het parket.
Art.36: Als de deontologische commissie een onderzoek naar een inbreuk op de deontologische code afrondt, brengt ze de gemeenteraad of de raad voor maatschappelijk welzijn in geheime zitting op de hoogte van dat onderzoek en van haar advies of uitspraak.
Artikel 2:
Volgende personen worden aangeduid als lid van de commissie:
Artikel 3:
Dit besluit is van kracht vanaf 1 april 2023.
Besluit van de Vlaamse Regering van 12 maart 2021 houdende maatregelen ten gevolge van de pandemie veroorzaakt door de COVID-19 en tot wijziging van de minimale voor waarden voor de rechtspositieregeling van het personeel van de gemeente, de openbare centra voor maatschappelijk welzijn en de provincies, inz. art. 10, 12, 13, 17 en 19
Rechtpositieregeling van het gemeente- en OCMW-personeel Ardooie
Decreet lokale besturen van 22 december 2017
De vraag naar een of andere vorm van fietsmobiliteit klinkt luid bij zowel de besturen als de personeelsleden. Fietsmobiliteit aanmoedigen past in het actieplan van de Vlaamse Regering tegen de files en voor een groenere mobiliteit en economie. Steden, gemeenten en provincies willen het fietsen ook promoten om een veiligere en gezondere leefomgeving te ontwikkelen. Inzetten op fietsmobiliteit kan ook een troef zijn bij het aantrekken van personeel.
Het bestuur wenst fietslease aan te bieden aan de medewerkers van gemeente en OCMW.
Personeelsleden kunnen vrijwillig beslissen om volgende voordelen om te zetten naar fietslease: eindejaarstoelage, vakantiedagen en fietsvergoeding.
Het voorstel betreffende fietsmobiliteit en fietsleasing werd voorgelegd aan het bijzonder onderhandelingscomité in zitting op 27 maart 2023.
Nihil
De rechtspositieregeling wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 170 bis:
§1. De eindejaarstoelage kan op vraag van het personeelslid geheel of gedeeltelijk worden omgezet in een theoretisch budget waarmee het personeelslid voordelen ter bevordering van fietsmobiliteit kan kiezen, die gelijkwaardig zijn aan die van een eindejaarstoelage in geld zoals omschreven in de Rechtspositiebesluiten van 7 december 2007 en 12 november 2010. In voorkomend geval is er geen of gedeeltelijk geen recht meer op de eindejaarstoelage.
Het theoretisch budget waarvan sprake in voorgaande lid is niet opeisbaar. De voordelen die het personeelslid vrij kiest binnen de grenzen van dit theoretisch budget, worden wel opeisbaar van zodra ze opgenomen worden in een individueel akkoord tussen het personeelslid en zijn bestuur. Bij gebrek aan een individueel akkoord, blijft het recht op de eindejaarstoelage onverkort van toepassing.
Het personeelslid moet zijn keuze om de eindejaarstoelage geheel of gedeeltelijk om te zetten maken op een moment dat er nog geen verworven rechten op die eindejaarstoelage bestaan. Wanneer het personeelslid kiest voor een gedeeltelijke omzetting van de eindejaarstoelage, vermindert hiermee het bruto bedrag van de eindejaarstoelage.
Indien het theoretisch budget meer was dan nodig voor de gekozen voordelen, wordt het saldo aan het personeelslid overgemaakt na afhouding van de noodzakelijke bijdragen en uiterlijk op 31 december. In voorkomend geval worden die teruggestorte gelden beschouwd als een gewone premie in geld.
§2. De concrete modaliteiten over fietsmobiliteit worden uitgewerkt in een bijlage aan het arbeidsreglement.
Artikel 199 bis:
§1. Het personeelslid kan op vraag van het personeelslid vakantiedagen, die per kalenderjaar boven het minimum van 28 (als het recht op minimum 30 vakantiedagen is vastgesteld) en 24 (als het recht op 26 vakantiedagen is vastgesteld) dagen uitstijgen, omzetten naar een theoretisch budget welke aangewend kan worden ter bevordering van fietsmobiliteit. In voorkomend geval is er geen of gedeeltelijk geen recht meer op de bijkomende vakantiedagen.
De in het eerste lid vermelde vakantiedagen kunnen worden omgezet in een theoretisch budget waarmee het personeelslid andere voordelen ter bevordering van fietsmobiliteit kan kiezen, die gelijkwaardig zijn aan die van een vakantiedag zoals omschreven in de Rechtspositiebesluiten van 7 december 2007 en van 12 november 2010.
Het personeelslid moet zijn keuze maken om één of meerdere bijkomende vakantiedagen om te zetten ten laatste op de laatste werkdag van het kalenderjaar voorafgaand aan het jaar waarin de voordelen ter bevordering van fietsmobiliteit worden aangevraagd.
Het theoretisch budget waarvan sprake in voorgaande lid is niet opeisbaar. De voordelen die het personeelslid vrij kiest aan de hand van dit theoretisch budget, worden wel opeisbaar van zodra ze opgenomen worden in een individueel akkoord tussen het personeelslid en zijn bestuur. Bij gebrek aan een individueel akkoord, blijft het recht op de vakantiedagen onverkort van toepassing.
§2. De concrete modaliteiten over fietsmobiliteit worden uitgewerkt in een bijlage aan het arbeidsreglement.
Artikel 191 bis:
§1. Het personeelslid kan op vraag van het personeelslid het budget van fietsvergoeding zoals opgebouwd volgens deze rechtspositieregeling, geheel of gedeeltelijk inzetten voor de voordelen ter bevordering van fietsmobiliteit.
De in het eerste lid vermelde fietsvergoeding kan worden ingezet voor andere voordelen ter bevordering van fietsmobiliteit, die gelijkwaardig zijn aan die van de fietsvergoeding zoals omschreven in de Rechtspositiebesluiten van 7 december 2007 en van 12 november 2010.
Het personeelslid moet zijn keuze maken om zijn fietsvergoeding om te zetten ten laatste op de laatste werkdag van het kalenderjaar voorafgaand aan het jaar waarin de voordelen ter bevordering van fietsmobiliteit worden aangevraagd.
§2. De concrete modaliteiten over fietsmobiliteit worden uitgewerkt in een bijlage aan het arbeidsreglement.
De voorzitter sluit de zitting op 27/03/2023 om 20:50.
Namens OCMW-raad,
Dominiek Pillaert
Algemeen directeur
Hein Defour
Voorzitter